Indaad

Terug naar overzicht

Van boef naar brave burger: het kan heus


Criminelen die al op jonge leeftijd begonnen, houden er nooit mee op. Maar hoe waarschijnlijk is het dat jong geleerd inderdaad oud gedaan blijft? De Universiteit Utrecht deed er onderzoek naar. De resultaten zijn verrassend.

‘Je wordt nooit gelukkig. Je weet dat je niet goed bezig bent. Waar gaan jouw kinderen later naar opkijken?’ Zo reageerde een jonge Utrechtenaar met een uitgebreid crimineel cv die begin twintig was gestopt. Maar kunnen doorgewinterde criminelen die vaak al op jonge leeftijd in de criminaliteit zijn gerold zo vroeg al weer stoppen?

Eind vorige eeuw overheerste in de criminologie de gedachte dat de kans miniem was dat degenen die in hun jeugd diep in de criminaliteit waren beland daar op jonge leeftijd weer mee zouden stoppen. Zij werden aangeduid als ‘chronische’ en ‘life course persistent‘ delinquenten (Gottfredson & Hirschi 1990Moffitt 1993).

81 veelplegers 15 jaar gevolgd

Vanuit de Universiteit Utrecht hebben wij een groep van 81 jonge veelplegers 15 jaar gevolgd. Voor deze unieke longitudinale studie werden drie bronnen gebruikt: dossieronderzoek naar hun achtergrond, analyse van alle justitiële gegevens en diepgaande interviews.

Deze studie leverde verschillende verrassende ontdekkingen op. Om te beginnen bleef er weinig over van het beeld van de chronische of levenslange crimineel: midden twintig was ruim de helft tenminste drie jaar gestopt en ruim 60 procent bleek al twee jaar niet of nauwelijks meer voor te komen in de justitiële documentatie (Van Drie 2017).

Ouders hebben meer invloed op stoppen dan een vriendin

‘Ik ga niet meer stappen. Ik zit altijd met mijn vrouw op de bank, wat ik nooit deed.’ Deze opmerking van een andere ex-veelpleger correspondeert met een oude volkswijsheid dat jonge criminelen stoppen met hun asociale levenswijze vanwege hun vriendin. Ook in de criminologie doet deze gedachte opgeld, de vriendin ziet het criminele gedrag van haar vriend niet zitten en doet hem kiezen voor haar en haar prosociale levenswijze in plaats van voor zijn vrienden van de straat.

Hoewel we in ons onderzoek inderdaad een enkele indicatie in die richting vonden, kunnen er vraagtekens worden gezet bij dit ‘good marriage effect’, juist als het om jonge veelplegers gaat. Speelt dit begin 21e eeuw nog een zelfde doorslaggevende rol als onderzoekers bij vorige generaties jonge criminelen vonden?

In onze studie zagen we hier in elk geval niet echt veel van terug. Weliswaar was het opvallend dat vrijwel alle vriendinnen behalve hoger opgeleid ook zonder voorbehoud tegen de criminele activiteiten van hun vriend waren. Desalniettemin werd ook duidelijk dat er zelden of nooit werd gestopt vanwege haar wens en kritiek op zijn levenswijze. Wel belangrijk is het gegeven dat de vriendin, als de jongeman eenmaal heeft besloten te stoppen, een rol kan spelen bij het vasthouden aan die nieuwe koers.

Eén van de verrassende uitkomsten van deze studie is echter, dat de potentiële rol van de ouders in het stopproces vergeleken met die van de vriendin in de meeste gevallen belangrijker lijkt, al geldt ook hier dat zolang jonge criminelen doorgaan met delicten plegen ze zich niets gelegen laten liggen aan de zorgen van hun ouders.

De omslag is een worsteling

De tegenwoordig meest invloedrijke verklaring voor stoppen met criminaliteit is de sociologische theorie van John Laub en Robert Sampson. Zij menen dat veelplegers stoppen vanwege de kracht die sociale bindingen in de loop van hun leven kunnen uitoefenen in de richting van verandering.

Een goede baan, een goed huwelijk, militaire dienst of verblijf in een jeugdinternaat zien zij als doorslaggevende, zij het door de betrokkenen niet als zodanig opgemerkte keerpunten: ‘Voordat ze het in de gaten hadden, hadden ze zoveel geïnvesteerd in een huwelijk of werk, dat ze niet het risico wilden lopen deze investering kwijt te raken’ (Laub & Sampson, 2003: 278-279).

Opvallend genoeg vonden we hier niets van terug in onze studie. Integendeel, al degenen die waren gestopt of stappen in die richting ondernamen, bleken voortdurend en uitdrukkelijk bezig met de vraag ‘doorgaan of stoppen?’ Ze vroegen zich steeds af of de voordelen nog opwogen tegen de nadelen. Stoppen en de beslissing daartoe worden steeds voorafgegaan door een innerlijk conflict. In plaats van ongemerkt te verlopen, wordt de omslag ervaren als een worsteling.

Fasen in de worsteling

Er kunnen verschillende fasen in deze worsteling onderscheiden worden. Deze fasering is geïnspireerd door het concept van motivatie-ontwikkeling, bekend uit de verslavingszorg (Prochaska & DiClemente, 1982).

Allereerst is er de fase van volharding. Typerend is dat de jongeman meent dat hij gewoon lekker bezig is. Hij heeft geen problemen, het zijn altijd anderen die problemen maken of stomme dingen doen en hij heeft nou eenmaal geen andere mogelijkheden en hier is ie goed in.

Een nieuwe fase dient zich aan als de jonge veelpleger erkent dat hij problemen heeft, dit leven langzamerhand zat is en wel zou willen stoppen, maar dat hij geen idee heeft hoe dat aan te pakken en met welk perspectief.

Zodra de jongere echter zelf stappen zet in een andere richting – een opleiding gaat volgen, werk zoekt en kapt met zijn criminele vrienden – hebben we te maken met een derde fase – voorbereiding.

Tenslotte onderscheiden we een fase van consolidatie, waartoe degenen gerekend kunnen worden die al een aantal jaren niet meer voorkomen in de politie- en justitieregistratie.

Volharders lachen om een werkstraf

In de aanpak van jonge veelplegers dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met de motivatiefase, omdat meestal per fase een andere insteek noodzakelijk is. We lichten dat toe aan de hand van twee voorbeelden, de taakstraf en de voorwaardelijke straf.

Het typisch Nederlandse motto ’taakstraf, tenzij’ is bedoeld om waar mogelijk bij jongeren die over de schreef gaan met lichtere alternatieven dan detentie te reageren. Het berust op de overtuiging dat een alternatieve sanctie effectiever is dan vrijheidsstraf. Wij signaleren echter dat dit middel bij jonge veelplegers vaak te lang wordt ingezet. Bedreiging met een vrijheidsstraf lijkt bij deze categorie daders meer indruk te maken.

Volharders (en erkenners) lachen om een werkstraf. Ze beheersen diverse trucs om zich aan de activiteiten te onttrekken en zaken te ontregelen, ze weigeren opdrachten en negeren de leiding. Daarentegen kan een werkstraf wel een geschikte reactie zijn voor een voorbereider, die tot zijn spijt toch weer een keer in de fout is gegaan.

Voorwaardelijke straf kan geen kwaad bij voorbereider en erkenner

Het is gebruikelijk om naast een onvoorwaardelijk deel ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, vanuit de gedachte dat een deel van de straf alleen als waarschuwing dient. Dit blijkt nauwelijks te werken bij veelplegers: wij ontdekten dat alle volharders in hun proeftijd delicten plegen, soms al meteen nadat ze zijn vrijgelaten.

Mist de voorwaardelijke sanctie dus doel bij de volharder, bij de voorbereider kan deze sanctie geen kwaad. Ook bij een erkenner, een jongeman die best wil toegeven dat dit leven niet vol te houden is maar die geen idee heeft hoe er mee te stoppen, maakt een voorwaardelijke straf enige kans. Echter onder een cruciale voorwaarde: men moet zich er in zo’n geval van kunnen verzekeren dat dit gepaard gaat met intensieve controle.

Bron: www.socialevraagstukken.nl

Door: Ido Weijers

Datum: 29 oktober 2018